Ontdek

De Wollendekenfabriek

Een van de hoogtepunten van het TextielMuseum is De Wollendekenfabriek. Er is een levendige sfeer nagebootst van een textielfabriek, zoals die in de periode van 1900 tot 1940 bestond.

 

 

De Wollendekenfabriek: van ruwe wol tot deken

Hier kun je zelf ervaren hoe van ruwe wol een deken werd gemaakt. Net als vroeger worden de machines aangedreven door een stoommachine. Bekijk de demonstratie van de machines, hoor het stampende en aanhoudende geluid en ruik de geur van wol en olie, die zich verspreidt door de ruimte. Het lijkt alsof de fabriek nog volop in bedrijf is en alsof de arbeiders even weg zijn om te schaften.

Leuk voor kinderen: zoek naar de historische foto´s en filmfragmenten die in de tentoonstelling ‘verstopt’ zijn.

 

 

Smouten en duivelen

Bij binnenkomst zie je meteen de grote balen ruwe wol, klaar om gewogen te worden. Je ruikt de geur van smoutolie die op de wol gegoten werd om de wolvezels te beschermen tijdens het productieproces. Met enorme kracht werd de wol losgemaakt en gemengd. Dit heet smouten en duivelen, typisch mannenwerk. Het werk was zwaar en vies en door het dragen en tillen van de wol werden de mannen smerig en vettig. Deze duivelaars kregen vanwege hun vettige kleding de bijnaam: ’vethol’.

Na het duivelen en het kaarden (kammen) werd de wol met een spinmachine tot garen gesponnen. Op spoelmachines werden de gesponnen garens op pijpjes en klosjes gespoeld. De spoelafdeling was het terrein van de vrouw. Ze werkte op tariefloon: per kilo gespoelde garen werd er een vergoeding uitbetaald. 

 

 

Nopsters, stopsters en ‘kruikenzeikers’

Van de garen werd een ruwe dekendoek geweven op het Buckskinweefgetouw. De nopsters controleerden het weefsel op oneffenheden, de stopsters herstelden deze foutjes. Bij het vollen werden de schubben van de wolvezels door chemicaliën geopend en zorgde warmte en wrijving voor een dichte stof. Dit heette ‘vervilten’ en gebeurde met een volkom. In de 20e eeuw werden de chemicaliën soda en ammoniak gebruikt om doeken te vollen, maar daarvóór werd (menselijke) urine toegevoegd. De Tilburger heeft de bijnaam ‘kruikenzeiker’ hieraan te danken. Vervolgens ging de doek door een ruwmolen, die bestond uit een wals, bekleed met natuurdistels. Haakjes van deze distels trokken de wolvezels los tot een wollige laag. Ten slotte werd de deken op maat gesneden en afgewerkt. 

 

 

Stoommachine

In de eerste helft van de 20e eeuw stonden er in de fabrieken stoommachines die ervoor zorgden dat de machines konden ‘draaien’. In het museum staat er nog één, een indrukwekkende machine met een stoomketel. Het water in de ketel werd tot kookpunt gebracht, waarna door de stoom druk ontstond. Via aandrijfassen (ijzeren stangen), poelies (wielen) en riemen werd de beweging van de stoommachine naar de machines in de fabriek overgebracht. De stoommachine was in die tijd de belangrijkste machine in de fabriek.